Ik was zeventien en jij net eenentwintig. Ik zong telegrammen en jij speelde percussie op Union Square. De wereld leek van ons, en wij woonden in het epicentrum. We kochten pizza op St. Marks Place en dronken bier uit bruinpapieren zakken. We dansten blootsvoets op de Sheepmeadow en later, liggend in het gras, vertelde jij me hoe jij ooit je vader vond.
Hangend aan een strop. In de schuur achter het ouderlijk huis.
We maakten plannen voor een toekomst waarvan we wisten dat die nooit zou komen. Ik ging terug naar Amsterdam en jij bleef in New York. Kortgeleden vond ik in de ramsj een boek, geschreven door jouw moeder. Ik werd schrijver en jij werd junk, weet ik sedertdien.