Ik ben vijftig geworden en hoewel ik niet in de wieg gelegd ben voor het middelpunt van belangstelling, geef ik een feest. Ik geniet er van. Mijn lieve zus heeft met al mijn dierbaren een boek samengesteld met hun favoriete recepten. Speciaal voor mij! Mijn zus vertelt in het boek, zij is de oudste van ons twee, dat het eerste woord dat ik leerde spreken ‘meer’ was. En dat woordje had dan specifiek betrekking op eten. Ik wilde méér olijven, méér alikruken, méér brood en méér van alles behalve spruitjes, want die bliefte ik niet. En zo groeide ik op tot een mollig peutertje terwijl mijn zus haar mond stijf dicht hield voor alles wat geen snoep was, en als een lichtvoetig elfje dansend door het leven ging. Mijn vader begon me Bolle te noemen en iedereen volgde. Tot en met mijn eerste vriendje, hoewel ik op dat moment maat 36 droeg. Pas toen ik het huis uitging kwam ik los van die vreselijke bijnaam maar in de letterbak van mijn moeder heeft tot de laatste verhuizing een nijlpaardbeeldje gestaan dat volgens de familie grote gelijkenis met mij vertoonde.
Mijn zus noemt me in haar verhaal, dat leest als een sprookje, het ‘meermeisje’. Het is een liefdevolle bijnaam die ik vanaf nu met trots draag, hoewel de naam Bolle me de laatste jaren weer beter past dan maat 36. Ze vertelt in haar verhaal ook iets wat ik vergeten was maar terwijl ik het lees voor een glimlach zorgt: ik neuriede altijd als ik iets at wat ik lekker vond. Dat betekende dat ik eigenlijk altijd neuriede tijdens het eten behalve wanneer we spruitjes kregen natuurlijk. Af en toe werd het stil aan tafel en keek de hele familie mij aan. Alleen mijn geneurie klonk, zonder dat ik het in de gaten had.
‘Wat?!’ vroeg ik dan verbaasd, als iedereen moest lachen.
Voor een zeker kerstdiner stonden er spruitjes op het menu. Mijn zus, met haar gebruikelijke wantrouwen tegen eten, en ik hadden al flink geklaagd bij onze moeder. Maar het mocht niet baten. Mama ging ze anders maken dit keer. Modern, met een bite, gepofte kastanjes en uitgebakken spek. Heel lekker zei ze, maar wij hadden er geen fiducie in en hielden ons voor te weigeren. Het voorgerecht verliep prima, gegrilde perzik met een saus van gorgonzola en room. Ik raakte verzeild in gedachteloos geneurie. Toen kwam het hoofdgerecht. De Canard a l’orange smaakte naar muziek, net als de aardappelkroketjes en de cranberrie compôte. Maar op mijn bord lagen óók vijf spruitjes, twee halve kastanjes en wat spekjes. Ik moest toegeven, qua kleurenpalet zag het er aantrekkelijk uit. De spruiten waren groener dan gebruikelijk, want iets korter gekookt voor die beloofde bite, met een bruin gebakken kantje en glimmend van het spekvet. Naast het glanzende rode hoopje cranberries en de goudgele eend met oranje sinaasappelparten leek het wel een schilderij uit het Rijksmuseum. Toch at ik om de spruitjes heen. Toen mijn bord, behalve het groene deel, leeg was, prikte mijn vader één spruit, een kastanje en een spekje aan mijn vork en hield het voor mijn mond. Met stijf dichtgeknepen lippen schudde ik van ‘nee’.
‘Je moet op z’n minst één hapje proeven’ zei mijn vader, ‘anders krijg je ook geen toetje’. Mijn vader kende zijn pappenheimers en raakte hiermee een gevoelige snaar. Er stond namelijk een chipolatapudding klaar in de keuken.
Met tegenzin opende ik mijn mond en met lange tanden begon ik voorzichtig te kauwen. Hmmm, zout, zoet, knapperig. Klein bittertje… Ondertussen had mijn vader het volgende vorkje al volgeprikt en uit macht der gewoonte opende ik mijn mond. Na een paar seconden was de familie stil. Daarna begonnen ze te lachen.
‘Wat?!’ onderbrak ik mijn geneurie.
Deze column is live voorgelezen in een uitzending van Scheltema Culinair op 4 december. Klik hier om het te beluisteren