Vrijdagmiddag twee uur; tijd voor mijn luchtmoment. Een retourtje supermarkt. Vijf kilometer heen en terug onder de stralende zon. Eenmaal aangekomen bij de winkel zie ik een schoolbord met nieuwe regels. Maximaal één persoon tegelijk naar binnen en een winkelkarretje is verplicht.
Naast de rij met karren staat een kartonnen doos met winkelwagenmuntjes. Speciaal voor hen die er geen hebben. Mensen zoals ik. En mensen zoals de meeste winkelaars vandaag, te oordelen aan het gegrabbel in de bak. Iedereen probeert afstand tot elkaar te houden, maar neuspeuterende vingers en koudesnot-van-het-fietsen wegvegende handen reiken grijpgraag naar doos en winkelkarretjes. Geen medewerker te bekennen met een desinfecterend sopje.
Ik neem een muntje en een kar. In de winkel manoeuvreer ik zigzaggend langs de winkelaars, waaronder verschillende stellen. Achter de kassa zit een meisje met handschoenen aan. Ze pakt iedere boodschap aan en kriebelt eens aan haar neus. Ik betaal contactloos: ‘Laat het bonnetje maar zitten.’
Bij het inleveren van het karretje staat voor me een oude man te stralen. Vergenoegd houdt hij zijn muntje omhoog. ‘Kijk, ik was de mijne kwijt!’ Hij heeft de wind in de rug. In het zonlicht schitteren zijn spuugspetters me als lichtpuntjes tegemoet.