De weg naar het Ganzenei loopt dood op de rivier. Ik stap van mijn fiets, trek mijn handschoenen uit en blaas in mijn handen. Het is koud. Waterkoud. Mijn neus loopt. Ik ervaar niets van de gebruikelijke frustratie die je voelt als je kilometers lang een dood spoor hebt gevolgd en weer op je schreden terug moet keren. Ik geniet van de stilte, alleen maar doorbroken door het gekeuvel van de ganzen verderop in de uiterwaarden. Aan de oever van de IJsel staar ik naar de overkant. Het is prachtig hier. De weg eindigt omdat hij simpelweg zijn doel heeft bereikt: een boerderij met de naam Het Ganzen Ei. Niet alle wegen leiden naar onzichtbare verten. Soms is het leven heerlijk overzichtelijk en ben je op je plek.
In de waterige verte onder een bleekblauw gehemelte zweven flarden mist. Traag verschijnen ze uit het water om zich dan wazig zwierend te verplaatsen door de uiterwaarden, de beweging alleen zichtbaar als je lang genoeg blijft kijken om de tijd te laten bevriezen. Witte wieven noemen ze die nevelslierten hier. Tientallen legendes doen de ronde over mysterieuze vrouwen die pasgeboren kinderen omwisselen, geliefden samenbrengen en mensen betoveren. Het lijkt of ieder dorp op de Veluwe en in de Achterhoek z’n eigen verhaal heeft over een Schele Guurtje of een Juffer van de Blankenberg. Hier iets verder de Veluwe op klinkt ’s nachts het angstaanjagende klokgelui vanuit een verzonken klooster waar monniken zich lang geleden hebben laten verleiden door de Wieven. De duvel schonk ze emmers met wijn die zich als vanzelf steeds weer vulden en ze vloekten, vraten en dansten tot de vroege morgen. Tot op een nacht het onweer kwam en met een enkele donderslag het klooster deed wegzinken in de diepte van het Solse Gat. De krater en het nog steeds regelmatig klinkende valse klokgelui vormen het bewijs. En natuurlijk de alomtegenwoordig rondwarende geesten van de jammerende monniken met berouw.
De witte flarden dansen om me heen. Het Solse Gat ligt achter me, de Schelle Guurtjesbelt vóór me aan de overkant en daar tussendoor vaart zachtjes diesel wegpruttelend een binnenvaartschip richting Zutphen. Ik trek mijn schapenwollen handschoenen weer aan en stap op de fiets. Langzaam keer ik terug op mijn schreden om uiteindelijk parallel aan de rivier weer richting het westen te gaan. Naar waar de zon haar ondergang tegemoet zakt in zachtroze en oranje. Vanuit de flarden zeilt een luchtballon rustig over de velden. Spookverhaal of sprookje. Wie zal het zeggen? Ik ben verdwaald in de verhalen, betoverd door de Witte Wieven.