In de verte kabbelt de zee zilverwitte fonkels in het zonlicht. Ik beweeg me niet. Houd mijn adem in als ik, mijn vertigo tartend, op het uiterste randje van de rotspunt sta. Ik wil mijn armen spreiden, wegdromen met de zon op mijn gezicht, maar een ijselijke schreeuw doorsnijdt bruut mijn idylle. Een zwijn krijst snerpend zijn doodsangst de stilte in.
‘Brownie!’, schreeuw ik de hond tot de orde. Ik begin te rennen, spring over struiken, struikel over rotsen, en dan zie ik hem. Trots. Zijn baard een bloeddorstig rood. Het zwijn zieltoogt kronkelend. Ik grijp mijn mes en glijd trefzeker en vlijmscherp door het keeltje heen. Warm bloed wast mijn handen in onschuld. Mijn eerste moord. Een droevig wapenfeit.