Gisteren om zeven minuten over twaalf is de zomer begonnen, maar het ochtendnieuws waarschuwt me dat het ‘gevoelig koud’ zal worden. Gewapend met regenjas en sjaal trap ik tegen de wind in naar de Pieter Callandlaan 87, bibliotheek Slotervaart. Het is ook gevoelig minder gezellig nu de zon niet meer schijnt; er is geen mens op straat. Door de strokenbouw uit de jaren zestig gaat de Callandlaan af en toe een hoekje om. Dat maakt mijn route spannender, want daar waar ik geen overzicht meer heb, schuilt vast het avontuur.
Als ik links de rode letters OBA zie naderen wordt ik van rechts prompt afgeleid. In zo’n zijarm van de laan zwermt een troep meeuwen krijsend boven een zandhoop. Het zijn er tientallen en ze zijn zo opgewonden dat mijn aanwezigheid ze totaal niet interesseert. Ik stap van de fiets en loop dichterbij. Een reusachtige mantelmeeuw komt van een afstand aangescheerd. Zijn gezicht staat op oorlog, zijn ogen priemen en zijn snavel staat verbeten. Hij heeft een behoorlijke vaart maar niets aan hem beweegt, nog geen donsveertje. Hij snijdt door de lucht. Dan ineens zet hij zijn poten schrap, wiekt zijn vleugels omhoog en buigt een vleugeltip tot een hoek. Met een snelle beweging kantelt hij zijn kop naar beneden en in een duizelingwekkende duikvlucht speert hij richting zandhoop. Hij weet wat hij wil, slaakt een aanvalskreet en grijpt wat hem toekomt. Als hij weer omhoog klapwiekt hangt er een bloederig stuk vlees uit zijn snavel. Zijn broeders aan de grond staan verbeten in de zandhoop te wroeten terwijl ze worden aangemoedigd door de krijsende luchtbrigade. Een gezelschap van vier zit op de rand van een shovelhapper met overgave het verenkleed te poetsen. Alsof ze de sporen van een misdaad uitwissen.
Ik pak mijn fiets weer. Een gehavend plasticzakje van een onleesbaarverklaarde keurslagerij waait op in de wind. Lege colablikjes en een vieze gescheurde spijkerbroek zijn te zwaar om mee te bewegen en blijven roerloos liggen. Ergens onder de struiken zie ik een witte sportschoen. Getver, het begint te regenen. Ik vlucht de bibliotheek in aan de overkant. Doodse stilte. Aan de aardige jongen achter de balie vraag ik of dit misschien een rustig moment van de dag is, maar hij antwoord dat het hier altijd rustig is.
In het zoeksysteem van de OBA zoek ik naar schrijver Anthonie Holslag, deze week gast bij Paperback Radio. Zijn bundel Zwarte muren is toevallig uitgeleend en meer van hem hebben ze hier niet. Ik neem plaats achter een halfronde wand met tijdschriften en kranten en ga op zoek naar mijn eigen verhaal. Een eenzame krantenlezer heeft zich verdekt opgesteld achter De Telegraaf. Ik ga tegenover hem zitten, met uitzicht op de zandhoop. Terwijl ik tikgeluiden produceer op mijn computer bespied ik mijn overbuur. Hij leest niet. Hij gluurt naar de meeuwen en maakt onder tafel zijn nagels schoon met een zakmes. Het spiertje bij zijn linkeroog trilt. Plotseling staat hij op. Als hij het mes in zijn leren tas laat zakken zie ik een witte sportschoen. Hij beent weg. Zijn werkmansschoenen laten een roodbruine print achter op het glanzend gepoetste gele linoleum. De leegte die achterblijft ruikt naar vochtige aarde.
Dit is aflevering vijf, in een serie van 27.
Voor Paperback Radio van Amsterdam FM bezoek ik wekelijks een vestiging van de Openbare Bibliotheek Amsterdam. Dat zijn er 26 in totaal, exclusief de oude Centrale Bibliotheek op de Prinsengracht die ik als eerste aandeed. Als ik alle bibliotheken gezien heb, bestaat de OBA op de kop af honderd jaar. Deze column is voorgelezen op 26 juni 2018. Schrijver van spannende verhalen Anthonie Holslag was gast.