De berg Ararat, proloog

Mei 1974

Vannacht heb ik gedroomd dat papa nooit meer terug zou komen. Dat hij een nieuwe vrouw had gevonden met blond haar en blote benen. En dat hij met haar nieuwe kinderen kreeg die veel liever waren dan ik. Kinderen met witte haartjes, net zoals die prinsjes. Ik ging hem zoeken, maar de mensen aan wie ik vroeg of ze hem hadden gezien konden mij niet verstaan. Ze spraken Nederlands.

Vanmiddag gaan we met een vliegtuig naar Nederland, naar papa. Wij gaan daar wonen; mama, Yilmaz en ik. Oma blijft hier om op de geit te passen. En op ons huis. Ik hoop maar dat papa ons op komt halen.

Ik schop met mijn blote voeten zand en steentjes voor me uit terwijl ik naar het huisje van mijn oma Zülfiye loop. De geit komt me tegemoet en haar staartje kwispelt zoals altijd. Ik denk dat ze denkt dat ze een hond is. Ze kan blaffen en mekkeren. Ze spreekt twee talen. Dat komt omdat haar moeder een hond is en haar broertje ook. Ik zal haar missen want ze is mijn vriendin. Ze huppelt met me mee naar oma. Oma kneedt deeg voor het brood en af en toe pookt ze in het vuur van de oven. Er ligt sneeuw boven op de berg maar hier in het dal is het warm.
Oma heeft een blauwe hoofddoek om en ze ziet er heel lief uit. Liever dan ooit.
‘Op een dag kom je terug naar dit dal,’ fluistert ze ‘want door jouw bloed stroomt het smeltwater van de Ararat. De wind fluistert de verhalen van deze streek in jouw oor en jij zal ze vertellen. Jij hoort hier.’  Ik kruip dicht tegen haar aan en verberg mijn gezicht in haar nek. Ik wou dat ze haar hoofddoek afdeed, zoals ze soms doet als ik alleen met haar thuis ben. Ik hou van haar haar. Van hoe warm het is en van hoe het ruikt. Haar naam, Zülfiye, betekent ‘met heel mooie haren’ en dat is waar. Dat hadden ze goed gezien toen ze lang geleden geboren werd.

24 april 1987

Ik trek de ruwe dekens over me heen en luister naar de woorden. De plaat kraakt onder de oude naald van de platenspeler maar het maakt de muziek alleen maar intenser. Vlak voordat we 13 jaar geleden het dorp verlieten leerde Zülfiye me dit lied. Het gaat over de liefde voor ons volk en de liefde van een boerenmeisje voor een man: ‘ik roep je/kom mijn lief/ik zou sterven voor jouw sterke lichaam/maar je komt niet/moge jouw hart ontsnappen/vertel me/wat moet ik vertellen?’

Het is vandaag precies 72 jaar na het begin van de genocide en mijn oma is vanochtend gestorven. Alleen. Nauwelijks een uur voordat ik uit Nederland aankwam. Als klein jongetje verliet ik jaren geleden huilend dit huis en vandaag stap ik er als man weer huilend binnen. Zülfiye droeg me op het verhaal van dit land, haar verhaal, te vertellen. En dat zal ik doen, om haar te eren. Op tafel liggen, met een touw samengebonden, haar dagboeken. Ja, ze kon schrijven, hoewel de eerste dagboeken in het toen nog gebruikelijke Arabische schrift zijn. Het dagboek uit 1915 sla ik open op 24 april. En mijn hart huilt als ik het lees.

‘Duizenden leden van de Armeense elite in Constantinopel zijn opgepakt en geëxecuteerd en in de stad Van woeden al dagen hevige gevechten. Mijn vader en broers zijn vermoord door het leger van Talaat Pasja. Mijn moeder en ik zijn gearresteerd en worden gedeporteerd. Ik heb gehoord dat we op weg zijn naar de Deir ez-Zoen woestijn. We worden weggevoerd naar een lot waarvan niemand zich op dit moment nog een voorstelling kan maken.’

25 april 1915

‘Terwijl we in colonne voortlopen onder de brandende zon, bezwijken mijn naasten aan honger en dorst. De Turkse militairen slaan ons met stokken en geweerkolven en drijven ons voort als vee. Er wordt geschreeuwd, gemoord en verkracht.’

Ik lees verder, kan niet meer stoppen. Tussen de regels door lees ik dat tijdens deze wanhopige mars een groep vrijgelaten misdadigers, dienend onder de zogenaamde ‘Speciale Organisatie’- de moordmachine van de geheime dienst – Zülfiye als hun slachtoffer kiest. Ik zie de beelden voor me.

Tot een paar weken voor het begin van de genocide zat de wreedste van hen, een bruut met de naam Savas, nog in het cachot van Constantinopel. Hij diende een jarenlange straf uit voor diefstal, mishandeling en moord. Nu was hij op vrije voeten. Hij was gerekruteerd voor de Speciale Organisatie door de toenmalige oorlogsminister Enver Pasja, die juist de wreedste mannen had gezocht voor zijn terreurcampagnes. Het was zijn taak de Armenen te intimideren, opstanden de kop in te drukken en het moreel onder de gedeporteerden zo laag mogelijk te houden. Er waren geen restricties aan de middelen die ze mochten inzetten. En hij, Savas, genoot er zichtbaar van. Hij droeg wapens en een uniform en hij mocht doen wat hij wilde. Hij had een hekel aan die christenhonden, ze bedreigden de Turkse eenheid en ontkenden het ware geloof.

Savas was sterk en zijn ontblote bovenlijf was getekend door vele slecht geheelde wonden. Hij sprak niet maar schreeuwde en als hij dat deed toonde hij zijn rottend gebit. Onder de verzengende zon liep de colonne voort op het heetst van de dag. Maar hem deerde het niet. Sinds tijden had hij goed te eten. Sinds jaren had hij vrijheid. En voor het eerst in zijn leven had hij macht.

30 april 1915

Vlak voor we de rivier naderden voelde ik zijn blik op me gericht. Ik keek naar opzij, recht in die grijns van bruine rotting. Hij bewoog zijn tong als een lebberende hond en vernauwde daarbij zijn ogen tot spleetjes. Ik voelde een rilling over mijn rug gaan en pakte de hand van mijn moeder die naast me liep steviger vast. Toen ik met mijn voeten het water raakte en mijn rok begon op te stropen om de rivier te kunnen doorwaden voelde ik ineens iets kouds tegen mijn slaap. Een sterke arm trok me naar zich toe. Rondom de oksel zag ik aangekoekte kringen en geelbruin schuim. Als bij een zwetend paard. In paniek keek ik om naar mijn moeder, net op tijd om te zien hoe zij door een klap van een geweer voorover in het water viel. ‘Mama!’, gilde ik. ‘Maaamaaa!’
Savas brulde, smoorde mijn kreet met zijn stinkende muil en verstevigde zijn greep…’

Tot de aankomst in Aleppo bleef Zülfiye hun persoonlijk speelgoed. Ze  misbruikten haar in groepen, met messen, geweren en alles wat hun zieke geesten konden bedenken.

De naald blijft hangen in een van de laatste groeven van het zwarte vinyl en dezelfde zin herhaalt zich steeds weer: ‘Vertel me/wat moet ik vertellen?’

 

Luister hier naar de muziek: Kanchum em hari hari

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *