Bij de kassa

Mijn oude supermarkt in Amsterdam heeft acht kassa’s. Na iedere kassa is er een kleine aflegruimte van hooguit dertig centimeter. Er kunnen net een zakje aardappels, een pak rijst en wat klein spul handig opgestapeld worden voordat de boel stagneert. Het devies is snel inpakken, pinnen en wegwezen, zodat de volgende klant door kan. Bij het binnenkomen van de supermarkt scan ik al welke caissiers waar zitten, zodat ik weet met welk pad ik moet eindigen om aan te kunnen sluiten in de snelste rij. En dan maar hopen dat niet tussentijds de kassarol opraakt. Of dat de boodschapper voor me onvoldoende saldo heeft. ‘Kassa vier correctiesleutel alstublieft, kassa vier’, waarna we wachten tot de correctiesleutel soelaas komt bieden en producten afboekt tot een beter passend bontotaal. Over het algemeen wordt een dergelijke vertraging met onverbloemd gekanker doorstaan: ‘Heb ik dat…, sta ik achter een minimumlijer!’

Nu, in mijn dorp, heeft de supermarkt twaalf kassa’s met eindeloze aflegband, zes zelfscankassa’s en een paal met handscanners. Die laatste twee worden nauwelijks gebruikt. Omdat de meeste huizen hier schuren en voorraadkelders hebben en keukens nou eenmaal groot genoeg zijn voor een batterij aan keukenkastjes, kunnen mensen groot inslaan. Haast onbestuurbare winkelkarren met een kop er op zijn eerder regel dan uitzondering. Tien pakken melk, vijf flessen vla, mega zakken met aardappels en stapels in plastic verpakt bonusvlees zonder beter leven sterren. Men let op de kleintjes, en groot inkopen is nou eenmaal voordeliger. Ja, ook precies dat: voordeliger. Waar ik goedkoop zeg, zeggen ze in mijn nieuwe dorp voordelig. Ze benaderen het van de pósitieve kant.

En als ik dan met zorg mijn rij heb uitgekozen en plaats neem achter een kar met aanvaardbare lading word ik deelgenoot gemaakt van het familieleven van zowel caissière als klant. Ik hoor over snotneuzen, zieke leerkrachten, thuiszorg voor oma en die vervelende steeds weer opspelende gordelroos. Ondertussen wordt er netjes doorgescand en loopt de aflegband vol. Niet één boodschapje verdwijnt in de meegebrachte boodschappentassen. Pas nadat het totaalbedrag wordt genoemd, zo ongeveer tussen het winterklaarmaken van de tuin en het stofzuigen van de auto in, wordt de portemonnee gezocht. Linkerjaszak, rechterjaszak, binnenzak… lichte paniek. O, gelukkig, in de handtas! Zorgvuldig wordt het bedrag contant uitgeteld. En pas dáárna begint het grote inpakken. De caissière kan niet anders dan rustig toekijken, want de band ligt vol. Ik voel jeuk opkomen. Krijg spontaan last van restless legs en begin, om wat de doen te hebben, alvast mijn telefoon tevoorschijn te halen om straks zo vlot mogelijk te kunnen afrekenen. Want ook al heb ik inmiddels een voorraadkelder, een schuur en een grote keuken, in mijn systeem zit nog steeds haast in plaats van tijd.

Toch doet dat wonen in een dorp iets met me. Al dat wroeten in de aarde, dolen door het bos en fietsen in de uiterwaarden zorgen blijkbaar langzaam voor meer lucht in mijn kop. Op een van mijn werkdagen in Amsterdam doe ik boodschappen bij mijn oude vertrouwde supermarkt. Met zorg kies ik de aardigste caissier uit. Hij moet even goed door mijn mondkapje heen kijken vóór hij me herkent. En dan hebben we als vanzelf zo het een en ander bij te praten. Over het dorp, de familie, … totdat de man achter me hinderlijk begint te kuchen. Snel begin ik in te pakken. Was ik toch potverdorie zomaar even mijn haast vergeten.

 

 

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *