Het was een mooie zomer

De hemel verschiet langzaam van blauw-wit gevlekt naar antracietgrijs. Bij tijd en wijle kleurt ze haast oranje. De atmosfeer dreigt, met af en toe een helderblauw sprankje hoop. Vanochtend plande ik afspraken voor in september. De herfst heeft haast. Ik kijk uit naar een nieuwe zomer als ik door een ragfijne motregen naar De Hallen fiets. 

Op de muur van Leescafé Belcampo van bibliotheek De Hallen staat een citaat van de naamgever: ik moest er weer aan denken dat maag in het Russisch ‘het verlangertje’ genoemd wordt en hoe aardig dat is. Dat valt me altijd in als ik honger krijg. Mijn verlangen meldt zich rommelend. Ik bestel een broodje.

‘Mag ik wat vragen?’
Ik kijk op in een paar troebele ogen. Door de bleekblauwe staar lijkt het alsof ik áchter haar ogen kan kijken, tot in haar hoofd. In haar ziel.
‘Wat voor dag is het vandaag?’
‘Maandag,’ antwoord ik.
‘Hoe moet ik nou een telefoonnummer opzoeken nu er geen telefoonboeken meer zijn? Ik zoek iemand in Epe.’
Lichte paniek en verdriet doen nauwelijks moeite zich achter het sluier in haar ogen te verbergen. Ik klap mijn laptop open en bied aan het nummer op te zoeken. Ze gaat naast me zitten. Een paar grijze haren pieken uit een opgestoken kapsel. Er zit een gat tussen de korstige vlekken op de knie van haar joggingbroek. Haar tas houdt ze vastgeklemd op schoot.
‘Ik zoek dokter Wendelaar. Kunt u ook adressen vinden? Ik moet hem iets opsturen.’
In de telefoongids vind ik niets, en als ik google op de genoemde achternaam in Epe ontdek ik dat deze dokter lang geleden overleden is.
‘Het spijt me,’ zeg ik.

‘Hij is mijn huisarts. Hij weet alles. Aan wie moet ik het nu opsturen? Ze hebben over me geklaagd en nu moet ik mijn huis uit.’
Ik kijk haar vragend aan.
‘De buren. Ze zeggen dat ik psychotisch ben. Maar dat is natuurlijk niet zo. Ik weet alles en dokter Wendelaar ook. Boeken doe je niet weg. Die moeten bij iemand blijven. Ik heb het allemaal opgeschreven. Dat mag niet kwijtraken hoor!’
Ze pakt een grote bruine envelop uit haar tas en begint hem open te maken. Een klein kriebelig handschrift vormt spiralen van bladvullende tekst op een stapel papier.
‘En dokter Rübsam, de psychiater? Die is ook goed. Ik denk dat hij het ook weet. Hij zit bij Mentrum. Heeft u hem ook in die computer?’ Ze wijst op mijn MacBook.
Ik google de naam en vind zijn praktijk op de Nassaukade.
‘Nou dat is toevallig! Dan zijn we bijna buren. En ik ben hem al die jaren nooit tegengekomen! Ik kan niet bellen, snapt u. Sommige dingen mag ik niet zeggen. Denkt u dat hij dit allemaal gaat overtikken?’ Ze klopt zachtjes op de bruine envelop.
Ik vertel haar dat hij vast een elektronisch dossier van haar heeft en dat je dingen tegenwoordig kunt scannen en digitaal kunt bewaren zonder het over te tikken.

‘U snapt het ook, hè?’ Ze pakt mijn hand en kijkt me aan.
Ik knik. De blauwige gloed verdwijnt in de verte van haar oog en er komt een zwarte pupil tevoorschijn. Ze legt de bruine envelop op tafel en staat op.
‘Boeken blijven altijd bij je. Maar als je er niet meer bent dan moeten ze ergens anders bewaard. Ik moet nu gaan. Alles staat hier’. Met een laatste klopje op de envelop loopt ze weg.

Ik trek het bovenste vel papier van de stapel. ‘Het was een mooie zomer. De hemel verschiet langzaam van blauw-wit gevlekt naar antracietgrijs…’

 

Dit is de twaalfde column, in een serie van 27, vanuit OBA vestiging De Hallen.

Voor Paperback Radio van Amsterdam FM bezoek ik wekelijks een vestiging van de Openbare Bibliotheek Amsterdam. Dat zijn er 26 in totaal, exclusief de oude Centrale Bibliotheek op de Prinsengracht die ik als eerste aandeed. Als ik alle bibliotheken gezien heb, bestaat de OBA op de kop af honderd jaar. Deze column is voorgelezen op 21 augustus 2018 in een uitzending met gasten Tom Lash, cabaratier, Janneke de Bijl, columnist en Camarettenwinnaar 2017, en Imke van Herk, Druktemaker en columnist.

Wil je de uitzending terugluisteren? Dak kan hieronder:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *