Deze week heb ik een logeerhond. Door haar pluizige beertjesuiterlijk lijkt ze nog een pup. Schijn bedriegt. Op onze wandelingen door het Vondelpark raak ik geboeid door de gezichtsuitdrukkingen van tegenliggers. Ze glimlachen het hondje vertederd toe en buigen hun gezicht naar haar toe. Ze trekken hun wenkbrauwen zo hoog mogelijk op en een enkeling gaat onmiddellijk voor haar op de hurken. Het hondje kijkt ze onverschillig aan en hobbelt zo snel als haar kleine pootjes haar dragen kunnen onverschrokken door.
Bij een afgedwongen oversteek op een zebrapad geeft de diva aan wandelen de brui. Ze vleit zich in het midden neer als wollig schapenvacht. De wachtende taxichauffeur slingert ons zijn ongeduld toe: ‘Hé, dooie kut! Dóórlopen met dat befbeest.’