Voor de laatste keer kijk ik omhoog naar het sprookjesachtige slot van Burghausen. Het rode dak lijkt haast van vuur in het late wintermiddaglicht. De middeleeuwse muren, normaal grauw en dreigend, reflecteren nu zilverwit de ijle vrieskou. Precies zoals ik me het decor van mijn laatste verhaal voorstel. Als ik mijn ogen tot spleetjes knijp zie ik zelfs de oranje luchtballon vanuit de bergen achter het kasteel aan komen zeilen. Maar zodra ik ze weer open doe, zie ik niets dan de koepel van het linker torendak. Prompt sluit ik ze weer. Ik zie de luchtreiziger zijn ballon de binnenplaats op sturen. Hij draagt leren goggles – het messing montuur blinkt een wit sterretje de blauwe hemel in, als een knipoog naar mij. Hou vol, Homer, nog even! Straks mag je instappen en weer wegvaren op de onstuimige golven van je eigen fantasie.
Ik schrik op uit mijn gemijmer als mijn vader mijn badjas van mijn schouders trekt. Hij grijpt me vanachter beet en brengt zijn hoofd dicht bij het mijne.
‘Watertemperatuur 3.46 graden, buitenlucht -2. Dat kan je aan jongen. Veertien minuten Homer, en een paar seconden. Niet meer. Niet meer, hoor je me?! Focus, soldaat. Het is nu of nooit!’
‘Ja papa’, prevel ik als een klein kind. Ik kijk naar het water. In de minimale rimpeling zie ik de burcht weerspiegeld in een hemelsblauwe achtergrond. De ballonvaarder is vertrokken. Misschien voelt hij zich in het water niet thuis? Ik kijk mijn vader van opzij aan. Wat een onverzettelijkheid, die man met zijn vierkante kaak vol ruwe baard van vier dagen. Twee littekens trekken een lichter lijntje door de donkere stoppels, z’n bleke mond een rechte streep. Een moment lang ontmoeten zijn ogen de mijne en nog voordat ik het water heb aangeraakt bevriest mijn hart.
Ik begin de acclimatisatie. Een paar seconden nog. Terwijl ik uitadem laat ik me langzaam in het ijswater glijden. Een vlies van ijs breekt en vormt vlijmscherpe splinters aan de oppervlakte. Mijn borstkas trekt zich samen en even lijkt het alsof alle lucht uit mijn lijf geperst wordt maar dan adem ik als vanzelf weer in. Het is koud, ja het is ijskoud, maar het maakt mijn hoofd helder. Ik knik naar mijn vader. Ik ben er klaar voor. Ik ben beter voorbereid dan ooit. Ik ga het doen. Ik bijt mijn kiezen op elkaar en voel mijn kaak hoekig worden. Ik ben onverzettelijk, net als mijn vader. En ik ben onverslaanbaar, beter dan mijn vader. Homer de nog ongekroonde IJskoning, maar niet voor lang.
Het startschot dondert tegen de bergen en ik spuit de ijskou tegemoet. Wereldkampioenschap IJszwemmen 2017, Burghausen Bavaria, de Wöhrsee. Hier schrijf ik geschiedenis. Mijn slag is regelmatig en mijn ademhaling onder controle. Het water is scherp als glas maar maakt mijn lichaam zacht als zijde iedere keer als mijn ene been het andere kruist. Ik zal mijn generaal bewijzen dat ik een vechter ben! Ik weet dat zijn lichaam nu in een kramp verkeert, zijn geest in een vacuüm. Ieder schot brengt hem terug in de oorlog. Hij vecht, net als ik, zijn eigen gevecht en in beide gevallen is hij de vijand. Met militaire precisie heeft hij mij, de dromer, gedrild. Maar ik was nooit goed genoeg; ik zou de dood nooit recht in de ogen kunnen kijken, noch een trekker kunnen overhalen. Maar vandaag zal ik hem laten zien wat ik waard ben.
‘Focus Homer!’, hoor ik hem schreeuwen vanaf de kant. Of klinkt het alleen maar in mijn hoofd? Ben ik er nog bij? Ja! De ademhaling is goed, ik voel mijn armen, mijn benen, mijn tenen. Ik ruik het water. Als beddengoed nadat het gewassen is en in de koude buitenlucht te drogen heeft gehangen. De geur van vrieskou die bij een diepe ademteug zelfs het snot in je neus bevriest. Links, rechts en diep ademhalen. Ik ga goed, de buitenlucht stroomt mijn longen binnen en bij de volgende slag zet ik nog meer kracht. Tenen? Check! Negen maal zeven? Drieënzestig. Check! Links, rechts. Checkered flag…
Daar staat hij, de ballonvaarder. Hij zwaait met een zwart wit geblokte vlag. Zijn leren goggles heeft hij op zijn voorhoofd geschoven. Om zijn ogen zie je nog de lichtrode afdruk van de randen, zelfs van deze afstand. Daar moet ik heen! De binnenplaats. De ballon. Weg van hier. Ik duik onder. Het gejuich sterft weg om plaats te maken voor het borrelen van de bubbels als ik langzaam uitadem. Gek. Een bubbel onder water is niet rond, zoals je zou denken. Het lijken wel kwallen. De bovenkant glanzend en glazig rolrond. Als de bol van een waarzegster. De onderkant als flarden van een sluier, rafelig maar tegelijkertijd netjes afgewerkt. Met allemaal kleine satellietbelletjes eronder, wedijverend om als eerste boven te zijn. Dartelend stijgen ze op om aan de oppervlakte aan de omarming van het water te ontsnappen en op te gaan in lucht. Kijk daar! De ballon! Het vuur brandt flakkerig en de vlammen likken de binnenkant van de felgekleurde zijde. Ik ben er bijna. De ballonvaarder zwaait met zijn vlag en staat te juichen en te springen maar ik moet nog één keer naar boven om adem te happen.
‘Homer, Homer, Homer!’ Het gejuich is terug. De stem van mijn vader. ‘Houd ritme Homer! Ga door!’ In de verte voor me zie ik de finish. Ik neem een teug lucht. Vul mijn longen. Ik weet niet meer waar onder of boven is, wat vooruit is of achteruit. Papa, ik hou van je! Flitst het door me heen. Papa, zie me dan! Ik fiets voor het eerst zonder zijwielen en mijn vader rent achter me. Hij geeft me een duw om vaart te houden en ik begin te slingeren. ‘Focus, jongen. Trappen. Vaart houden!’ klinkt het achter me. Het stuur klapt dubbel en met een smak val ik op het harde asfalt. De kleine steentjes van het pas gestrooide steenslag dringen zich in mijn handpalmen en mijn knieën. Tranen prikken in mijn ogen en dan verschijnt het gezicht van papa die zich over me heen buigt en me optilt. ‘Tenen? Check! Vingers? Check! Ademhaling? Check!’ En hij zet me weer op de fiets. ‘Doorzetten!’
De wereld draait. De burcht stort in. Of nee, spat uit elkaar. Maar mijn lichaam blijft bewegen. Links, rechts, links, rechts en adem. De finish is voor me en in de volgende slag kan ik haar aantikken. Tergend langzaam komt mijn rechterarm uit het water. Mijn vingers licht gespreid. Als mijn arm verticaal omhoog is sluit ik mijn vingers en strek ik ze. Naar voren, zo lang mogelijk, tot ik de finish voel. De tijd is bevroren. Voor jou, pap. Voor jou, denk ik nog als ik wegzink. Ruisende bubbels om me heen, een geblokte vlag en een springend mannetje met een leren vliegeniersbril op zijn kop. En dan niets. Niets meer.
Langzaam opent de wereld zich weer voor me. Het licht buiten mijn oogleden schemert rozig door. Tenen? Check! Vingers? Check! Terwijl ik inadem voel ik dat iets mijn lijf omklemt. Het zijn armen. Sterke armen. Tegen mijn rug voel ik de warme blote borst van mijn vader. In mijn nek voel ik zijn ademhaling. ‘Homer?’ fluistert hij. ‘Je bent er weer, hè?’ Ik knik zachtjes. Kan nog niet praten. ‘Ik heb het gelezen. Je verhaal. Over de tijdreiziger en de ballonvaarder.’ Mijn hart maakt een sprongetje. ‘Het is fantastisch. Je hebt talent.’ Langzaam maak ik me los uit zijn omhelzing en draai ik me om. ‘Pap, ben ik wereldkampioen?’ Hij knikt en ik zie tranen opwellen achter de glazen van zijn lederen goggles.